We zijn op weg naar de crèche, het verkeer is druk, in mijn hoofd heerst chaos (ditjes en datjes voor het werk, het huishouden en ongelezen berichten in allerlei inboxen).
Ik sta te wachten om in te draaien, let goed op voor de
fietsen, en hoor zijn kleine stemmetje plots vragen: “Maar mama, waarom leven
wij eigenlijk?”. Samber is de achterbankfilosoof van dienst.
Ik draai in, schuif aan in het verkeer en probeer mijn
gedachten te ordenen. “Er zijn zo van die speciale vragen waar geen goed of
fout antwoord voor bestaat. Dat zijn vragen waar je zelf een antwoord op mag
bedenken.” Ik probeer wat tijd te kopen.
Samber antwoordt vrijwel meteen: “Ik denk dat wij leven
omdat ons hart zo’n speciaal ding is. Ons hart doet ons leven en voelen.”
“Ja maar ik denk toch dat de eerste mensen, toen ze uit de
grond kwamen gekropen, toevallig een hart op de grond zagen liggen en dat in
hun botten staken en zo levend werden.” Kobijn neemt het bedenken van een
antwoord nogal letterlijk.
“Ik denk dat we leven voor elkaar,” zeg ik. “Om goed voor
elkaar te zorgen en op je eigen manier het leven van iemand anders leuker te
maken. Want stel je voor dat je maar alleen bent op de wereld, dan zou je
hartje toch maar eenzaam zijn.”
“Mama, als je alleen bent op de wereld dan kan je wel niet
geboren zijn hé.”
We stappen uit en halen Abel op. Lachend vraag ik: “En Abel,
waarom denk jij dat wij leven?”
“Wacht,” zegt Samber. “Gelukkig kan ik gedachten lezen, want Abeltje kan dat nog niet uitleggen.”
“Abel denkt dat wij leven om zotjes te doen. En ik heb
honger.”
“Ik moet kaka doen.”
“Pipi.”
Ik denk aan de behoeftepiramide van Maslow. Schakel van het
topje naar de basislaag terwijl ik de auto voor ons huis parkeer en glimlach
terwijl ik de deur open. Er zal nog geknuffeld worden straks.